Kenniscentrum Toetsen en Examineren

Combinatie van de relatieve en de absolute cesuur

Door: Bart Roosenboom en Jolanda Soeting, Teelen Kennismanagement

In vorige blogs bespraken we de absolute cesuur en de relatieve cesuur. Bij de absolute cesuur bepaal je vooraf welk deel van de punten een kandidaat moet behalen om een voldoende te krijgen voor een toets. Bij de relatieve cesuur bepaal je het aantal te behalen punten voor een voldoende achteraf, op basis van de scores van alle kandidaten. In deze blog laten we zien hoe je de absolute en de relatieve cesuur kunt combineren.

Zoals we in de vorige blogs al bespraken, hebben de absolute en de relatieve cesuur beide specifieke voordelen. Met de absolute cesuur heb je de zekerheid dat kandidaten die slagen, de leerdoelen op het minimumniveau beheersen. Met de relatieve cesuur kun je rekening houden met factoren die vooraf nog onbekend zijn, zoals de moeilijkheidsgraad en de betrouwbaarheid van de toets.
Door de cesuurmethodes te combineren, kun je de voordelen van beide benutten.

Een scoregebied met absolute ondergrens

Een eerste manier is om vooraf twee gebieden voor beide cesuren te bepalen. Je stelt dan bijvoorbeeld dat de cesuur (absoluut) tussen 55% en 65% van de punten moet liggen en het slagingspercentage tussen 60% en 70%. Aan de hand van de scores van de kandidaten bepaal je achteraf de daadwerkelijke cesuur. Bij een makkelijke toets zal de cesuur dichter bij de 65% komen te liggen, bij een moeilijke toets dichter bij de 55%. 55% blijft de absolute ondergrens. Het is dus mogelijk dat toch minder dan 60% van de kandidaten slaagt voor de toets.

Absolute cesuur me relatieve boven/ondergrens

Een tweede manier is om een absolute cesuur te hanteren, maar een bovengrens en/of een ondergrens te hanteren wat betreft de slagingspercentages. De absolute cesuur is bijvoorbeeld 65% van de punten. Het slagingspercentage mag echter niet lager zijn dan 55% en/of niet hoger dan 90%.

Je weet dan zeker dat minimaal 55% en maximaal 90% van de kandidaten zal slagen voor deze toets. De absolute cesuur kan daarvoor naar boven of beneden worden bijgesteld.

De cesuurmethode Cohen-Schotanus

Bij de methode Cohen-Schotanus bepaal je vooraf een absolute cesuur. Normaal gesproken krijgt een kandidaat de maximale score (een 10) als hij de (theoretisch) hoogst haalbare score heeft behaald (100% van de punten). De methode van Cohen-Schotanus gaat er echter vanuit dat de score van de beste (vijf of tien) student(en) de hoogst haalbare score is. De cesuur wordt vervolgens berekend aan de hand van die hoogste haalbare score.

Voorbeeld:

Een toets bestaat uit 50 vragen. De absolute cesuur is 60%. Elke vraag kan één punt opleveren. Het is theoretisch dus mogelijk om 50 punten te halen. Bij een normale cesuur krijgt een kandidaat pas een 10 als hij/zij alle 50 punten haalt. Bij 30 punten krijgt hij/zij een voldoende (5,5).

Na afname van het examen bij 300 studenten blijkt dat de beste vijf studenten gemiddeld 43 punten haalden. Volgens de methode Cohen-Schotanus moet de cesuur zo worden aangepast dat 43 punten de maximale score oplevert. Als gevolg hoeft een kandidaat niet 60% van 50 punten te halen voor een voldoende, maar 60% van 43 punten. De daadwerkelijke cesuur ligt dan op 26 punten (in plaats van op de oorspronkelijke 30 punten).

Zo wordt bij deze cesuurmethode rekening gehouden met de moeilijkheid van de toets. Als de groep echter niet homogeen is en de beste kandidaten bijvoorbeeld meer voorkennis hebben dan de rest van de groep, dan zal de cesuur vaak alsnog hoger liggen dan wanneer de methode Wijnen wordt gebruikt.

Bekijk ook

Goed beleid voor autistische studenten? Dit hoef je niet zelf te bedenken!

Veel mensen zien een stoornis in het autismespectrum als een beperking. Roy Houtkamp niet. Hij …

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *